Een jaar of twintig geleden kwam ik nog wel eens in Mexico. Vooral om te duiken vanaf het eiland Cozumel. Veel te beleven, zowel boven- als onder water. Haaien, dolfijnen, koraal, afijn, u kent die stoere verhalen wel. Bóven water was het ook best gezellig, maar wat ik hier met u wil behandelen, is vooral het lawaai van sirenes. Mannetjes (groot zijn ze daar niet) in zwart-witte auto’s met aanstellerige zwaailichten en een hele hoop herrie. Wij waren daar toen nog niet aan gewend en volgden nieuwsgierig de auto om te kijken wat er aan de hand was. Meestal stond de auto, nog steeds met hysterisch zwaailicht, geparkeerd, met de agenten gezellig een sigaretje rokend ernaast. Niks, maar dan ook niks aan de hand. Zowel de sirene als het zwaailicht waren slechts bedoeld om te zwaaien. Na een tijdje zwaaide ik maar terug.
Nu, zo’n twintig jaar later, is het hier in ons rustige, veilige Ermelo bijna net zo. Was een sirene ooit iets bijzonders, nu hoor je ze iedere dag meer dan eens loeien. Inderdaad, zelfs op zondag. Niemand rijdt er nog achteraan om te kijken wat er loos is. Waar is de brand, wie was het? Niemand!
Ik denk niet dat het hier ook alleen maar aandachttrekkerij is van die hulpverleners. Het kan ook niet alleen maar Corona zijn waardoor er veel meer ambulances af en aan rijden. Misschien zijn het nieuwe voorschriften, waardoor ze niet alleen op kruispunten lawaai maken, maar overal en altijd. Zelfs op een lange, kaarsrechte weg, zónder tegenliggers, zijwegen, of stoplichten voeren ze zwaailicht én sirene dat het een lieve lust is. Ambulances, brandweerwagens, politieauto’s, spoedeisende weekenddokters, haastige huisdierenhulp, de trombosedienst en geloof me: Op dit moment rijdt de gele pick-uptruck van Gemeentewerken Ermelo met volle discoverlichting onder mijn raam langs. Echt waar! Ik kan best wat prikkels hebben, maar vind het wat overdreven, al die toeters en bellen. Mag het wat minder? Dank.